woensdag

Parool 15 juni 1983 - Nieuw theater leven in oude, kille pakhuizen MARJO VAN DER MEULEN

Parool 15 JUNi 1983

Nieuw theater
leven in oude, kille pakhuizen
MARJO VAN DER MEULEN

   Je moet wel fantasie hebben wil je in de kille, gigantische pakhuizen aan de Van Diemenstraat toekomst zien. Het eind vorige eeuw gebouwde Veem Oranje Nassau op nr 10 en het pakhuis op nr 12 waren tot 1978 opslagruimte voor thee, kof­fie, cacao en tabak. Daarna stonden ze leeg en werden met ondergang bedreigd. Grote, kille ruimten. De twee pakhuizen zijn 25 m diep en 90 m lang, de totale opppervlakte 10.000 vierkante' meter.
Ik herinner me een eerste bezoek enige jaren geleden toen bewegingstheater BEWTH daar een serie voorstellingen gaf. 't Was, dat het optreden van de groep veel goed maakte, want het was wel een avondje ontberingen trotseren: buiten in de doodse straat in de miezer wachten tot de eerste voorstelling afgelopen was en de ploeg voor de tweede voorstelling naar boven kon. Vervolgens in het schemerduister een wenteltrap beklimmen om dan in het pikkedonker naar een tribunetje geleid te worden, waar je uitgerust werd met de­ kens die te erge afkoeling moesten voorkomen.
't Veem was niet een gebouw waar ik naar terug verlangde.
Inmiddels gonst het in dat gebouw van de acti­viteiten. Er zijn gelukkig mensen die door de ontberingen heen het licht zien en met een inspi­rerende dosis idealisme gaan werken aan een nieuwe toekomst voor een doods pakhuizencom­plex.

   Sjoerd Schwibettus is zo iemand. Hij is oprich­ter van de Bewegingsstudio 't Veem die er - met BEWTH en andere groepen - tijdens het Zomer­festijn optreedt. Hij is een van de mensen achter de Stichting tot behoud van 't Veem aan de Van Diemenstraat 10-12. Via deze stichting wordt de bedrijfsruimte uitgegeven. In het sousterrain, de le, 2e, 3e en 4e verdieping is/wordt gebouwd. Als alles klaar is, zullen zo'n 80 bedrijven een werk­ plek in de pakhuizen hebben gevonden. Een bont gezelschap: edelsmeden, aannemers, (scheeps­)timmerlieden, architecten, galeriehouders en uitvoerende kunstenaars.
Pionier Schwibettus zit er al enige jaren op zolder met zijn Bewegingsstudio. Dat betekent niet dat daar de boel klaar is. De tribune wordt deze zomer verplaatst naar de andere kant van de zaal en     Schwibettus is in overall en enigszins wit bestoven bezig aan een muur die voor het Zomer­festijn af moet zijn. Tijdens het zomerfestijn wor­den in de theaterzaal een aantal gastoptredens gegeven en brengt de Bewegingsstudio zelf de nieuwste produktie Een stoel Om Op Te Zitten.
De kern van de Bewegingsstudio bestaat uit negen mensen: drie dansers, drie mime-spelers en drie technische/administratieve mensen. 
   In Een Stoel Om Op Te Zitten ligt het accent wat meer op mime, terwijl in andere produkties de beweging weer meer aandacht kreeg. Hoewel er wel tekst in het stuk is, is het verhaalmatige niet relevant. 'Het gaat me niet om een boodschap. Van het publiek vraag ik, dat ze nadenken, proberen wat te doe? met wat ze zien. Publiek moet actief zijn'. Schwibettus typeert het werk van de Bewegings­studio als lijfelijke poezie.
Belangrijk onderdeel van het werk zijn de lessen die in de studio worden gegeven. Ze zijn voor _ iedereen toegankelijk. Moderne dans, mime staan op het programma,. maar ook improvisatie, zang, acrobatiek. Er komen mensen lesnemen die nooit iets aan bewegen hebben gedaan. De laatste tijd ook nog al wat werklozen. Maximaal kunnen er achttien aan een les deelnemen. Sommigen leer­lingen spelen weleens mee in een produktie..
Het heeft weinig of niets met een 'echte' balletklas te maken. In de Bewegingstudio geen cultus van kleurige maillots, beenwarmers eh balletpakjes. Er wordt niet of nauwelijks met spiegels gewerkt. Juist de beperking van de mensen die de lessen volgen vindt Schwibettus boeiend. 'Het blijft voor· mij interessant met mensen te werken die nog nooit iets aan bewegen gedaan hebben. Die kennis helpt me ook, om in het werk wat we doen, niet te veel met oogkleppen op, m'n eigen weg te volgen.
Juist door de leerlingen groei je niet af van het publiek.'
   Schwibettus is een principieel experimenteer­der. 'Wat voor mij interessant is te onderzoeken is op den duur interessant voor het publiek. In principe moet het kunnen dat ik - indien nodig - experimenten doe, die het aanzien niet waard zijn. De experimenten zitten altijd in het pro­gramma, dat wel zo is opgebouwd dat het experi­ment niet gaat overheersen. Experimenteren doe ik uit angst om vast te roesten. Theater moet ontstaan op het toneel. Theater houdt op theater te zijn als het niet prikkelt. Vandaar ook de keuze voor het verhaalloze. Mensen vragen wel eens na afloop: moet ik lachen, zat r nou een verhaal in? Alles mag, alles zit er in. Het ligt er aan wat zij gezien hebben. Ik wil doorbreken, dat er te veel vaststaat. Ik wil niet inspelen op een verwachting van het publiek'.
Het klinkt allemaal nogal abstract. 'Je gebruikt wel abstacte gegevens,' geeft hij toe, 'maar wat we doen is veel begrijpelijker dan het zo in woorden uitgedrukt lijkt. We werken in een ander kader dan de ouderwetse theaterbezoeker gewend is. Het is allemaal niet voorgebakken. En daar ben ik blij om. Ik hoop dat het publiek zelf z'n keuzes maakt.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten